Nieuwsbrief augustus 2022

In dit nummer onder andere:

  • Toepassing herinvesteringsreserve op beschadigd activum
  • Eigendom is geen eis voor aftrek voorbelasting
  • Fiscus mag niet 50% schenking vader toerekenen aan moeder
  • Correctie goedkeuring voor overbruggingspensioen
  • Geen woning in aanbouw als oude gebouw nog niet is gesloopt
  • Restwaarderisico bij lessor verzwakt bodemrecht van fiscus

De ondernemer en de dga

Toepassing herinvesteringsreserve op beschadigd activum
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit over de herinvesteringsreserve (HIR) geactualiseerd. Hierbij is onder andere uitleg opgenomen over het vormen van een HIR bij beschadiging van een bedrijfsmiddel. Vorming van een HIR is dan alleen mogelijk voor zover de schadevergoeding de boekwaarde van het beschadigde deel vóór de beschadiging overtreft. Het herinvesteringsvoornemen kan onder andere zijn gericht op investeringen in het beschadigde bedrijfsmiddel. In dat geval berekent men de boekwaarde van het beschadigd bedrijfsmiddel als volgt. Men verlaagt de boekwaarde vóór de beschadiging met het eventuele boekverlies door de schade. De geactiveerde uitgaven voor herstel telt men er bij op. Vervolgens vindt een verlaging plaats met het bedrag van de (gedeeltelijke) afboeking van de HIR en ten slotte verlaagt men de boekwaarde met de afschrijving over periode tussen beschadiging en herstel.

Let op!
De boekwaarde na herstel mag door afboeking van de HIR niet lager worden dan de boekwaarde vóór beschadiging. Hierbij wordt uitgegaan van de boekwaarde na herstel, maar dan zonder rekening te houden met de vermindering als gevolg van afschrijving ter zake van het beschadigde deel over de periode tussen beschadiging en herstel.

Negatief vermogen eigen bv is excuus voor afwaardering
Als een dga een zakelijke vordering op zijn bv heeft en ervoor zorgt dat deze zakelijk blijft, kan hij deze vordering onder omstandigheden afwaarderen. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden redeneert dat een afwaardering op grond van goedkoopmansgebruik aan de orde is als, gezien de toestand op de balansdatum, een reëel risico bestaat dat de schuldenaar zijn schuld niet (volledig) voldoet. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor als het eigen vermogen van de bv negatief is en het bestaan van positieve stille reserves niet aannemelijk is.

Vennootschapsbelasting

Vrijstelling Vpb voor pensioenlichaam met buitenlandse regeling
Een lichaam dat voor minstens 90% als doel heeft het verzorgen van pensioen voor zelfstandigen die vallen onder een verplichte bedrijfstak- of beroepspensioenregeling, is onder voorwaarden vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Een buitenlandse regeling kan volgens een geactualiseerd besluit van de staatssecretaris van Financiën ook zo’n pensioenregeling zijn. Deze buitenlandse pensioenregeling moet dan naar aard en strekking vergelijkbaar zijn met een Nederlandse pensioenregeling. Dat houdt in dat de buitenlandse regeling is gericht op een of meerdere specifieke bedrijfstakken of beroepsgroepen op landelijk of deelstatelijk niveau. Daarbij mag het niet gaan om regelingen die openstaan voor alle zelfstandigen. Bovendien moeten de zelfstandigen en eventueel aangesloten werknemers op grond van nationale of deelstatelijke regelgeving verplicht zijn om deel te nemen aan de pensioenregeling. Daarnaast moet de pensioenregeling nog voldoen aan wat algemene voorwaarden voor pensioenlichamen.

Tip!
Hetzelfde besluit bevat ook een bepaling voor lichamen die zijn vrijgesteld als hun werkzaamheden voor minstens 90% bestaan uit het genezen, verplegen en verzorgen van zieken. De diagnostische werkzaamheden ten behoeve van COVID-19 testen, die op grond van de Wpg zijn afgenomen, kwalificeren bij medische laboratoria of diagnostische centra ook als het genezen, verplegen of verzorgen van zieken.

Kabinet werkt aan maatregelen tegen dividendstripping
Onder de huidige wetgeving kan de Belastingdienst alleen evidente vormen van dividendstripping effectief aanpakken. In veel overige situaties bestaat een vermoeden dat men door middel van dividendstripping geen of minder dividendbelasting betaalt dan de wetgever heeft bedoeld. Daarom laat het kabinet aanvullende maatregelen onderzoeken om dividendstripping te bestrijden. Daarbij valt te denken aan de introductie van een nettorendement-/grondslag-benadering voor verrekening of teruggaaf van dividendbelasting. Of aan de introductie van een wettelijke bepaling dat pas sprake is van het economisch belang bij de aandelen als een persoon zelfstandig, of tezamen met een verbonden lichaam het gehele economische belang bezit. Het kabinet verwacht de maatregelen op zijn vroegst te kunnen invoeren op 1 januari 2024.

BTW

Instructie opvolgen sluit btw-vrijstelling tbs niet uit
Op 16 juni 2022 is een nieuw besluit in werking getreden dat een geactualiseerde versie is van een besluit over de btw-gevolgen van de terbeschikkingstelling (tbs) van personeel. In beginsel is zo’n tbs belast met btw. Het besluit bevat echter enkele goedkeuringen om de btw-heffing achterwege te laten. Het oude besluit bepaalde al dat onder voorwaarden geen sprake is van tbs van personeel als de partijen een overeenkomst van opdracht zijn overeengekomen. Het nieuwe besluit licht toe dat de opdrachtnemer een zekere mate van vrijheid moet hebben om te bepalen hoe, wanneer, waar en met wie hij aan de opdracht werkt. Is een opdrachtnemer gehouden om instructies van de opdrachtgever op te volgen? En/of is hij afgezien van eigen opzet of bewuste roekeloosheid niet aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit het verrichten van de werkzaamheden? Ook dan kunnen de werkzaamheden voortvloeien uit een overeenkomst tot opdracht.

Let op!
De essentie van de goedkeuringen is dat sprake moet zijn van het structureel feitelijk ter beschikking stellen van personeel. De inlener neemt daarbij in materieel opzicht de positie van werkgever in. De goedkeuring voor structurele terbeschikkingstelling geldt niet bij een tbs van personeel op basis van een nulurencontract.

Verkoop van e-books pas sinds 2020 onder verlaagd btw-tarief
Op 4 december 2018 is een Europese richtlijn gewijzigd. Daardoor heeft Nederland de digitale verkoop van e-books onder het verlaagd btw-tarief kunnen brengen. Vanwege de neutraliteit met betrekking tot de verkoop van gewone boeken moest dat eigenlijk ook gebeuren. Maar de implementatie in de Nederlandse wet heeft pas plaatsgevonden op 1 januari 2020. Voor Rechtbank Noord-Nederland heeft een verkoper van e-books het standpunt ingenomen dat al in 2019 de verkopen van e-books onder het lage tarief hadden moeten vallen. De rechtbank is hierin niet meegegaan. Een lidstaat moet enige tijd krijgen om de wijziging van een richtlijn te implementeren. De desbetreffende invoering in de Nederlandse wetgeving heeft volgens de rechtbank niet onredelijk lang geduurd.

Let op!
De levering van digitale educatieve informatie die is aangebracht op fysieke dragers valt al sinds 1 januari 2010 onder het verlaagde tarief. Tenminste, voor zover die informatie kennelijk voor minimaal 90% is bestemd voor informatieoverdracht in het onderwijs.

Eigendom is geen eis voor aftrek voorbelasting
Een btw-ondernemer kan investeren in een bedrijfsmiddel waarvan hij niet de juridische eigendom heeft. Maar dat sluit niet uit dat hij recht heeft op aftrek van de voorbelasting op deze investering. Dat blijkt uit een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In de desbetreffende zaak had een stichting facturen betaald van een pand dat naderhand op haar naam zou komen te staan. De stichting was ook bevoegd om dat pand te gebruiken voor haar btw-onderneming. Daarom waren de uitgaven gedaan in het kader van die btw-onderneming. Het pand was ook specifiek ingericht voor het gebruik door de stichting. Dat was niet mogelijk geweest zonder de afgenomen diensten.

Familievermogensrecht

Fiscus mag niet 50% schenking vader toerekenen aan moeder
Schenkt een ouder, die in gemeenschap van goederen is getrouwd, iets aan een kind? Dan moet de Belastingdienst bij het bepalen van de fiscale gevolgen van deze schenking in principe het civiele recht als uitgangspunt nemen. Als de andere ouder geen partij was bij de schenking, mag de inspecteur dus niet stellen dat beide ouders ieder de helft van het desbetreffende bedrag hebben geschonken. Heeft hij wel die veronderstelling gemaakt en op basis daarop een aanslag schenkbelasting opgelegd? Dan kan de belastingrechter deze aanslag vernietigen. Dat is althans gebeurd in een zaak voor Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Let op!
Als beide ouders in hetzelfde jaar een schenking doen, moet men deze schenkingen voor de berekening van de verschuldigde schenkbelasting bij elkaar optellen. Het begunstigde kind heeft dus geen recht op een dubbele vrijstelling van schenkbelasting.

Hoge vrijstelling erfbelasting voor inwonende broer
Twee ongehuwde personen die geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, kunnen alleen onder voorwaarden elkaars fiscale partner zijn voor de erfbelasting. Een van deze voorwaarden is dat zij een notarieel samenlevingscontract met een wederzijdse zorgverplichting zijn aangegaan. Deze voorwaarde geldt niet voor personen die lang genoeg staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen. Lang genoeg wil hier zeggen gedurende een onafgebroken periode van minimaal vijf jaar. De Belastingdienst meende dat gedurende deze vijfjaarstermijn de ongehuwde personen ook moeten voldoen aan de eis dat zij niet met iemand anders aan de voorwaarden van fiscaal partnerschap voldoen. Deze uitleg is echter volgens Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onjuist. De wetgever heeft de vijfjaarstermijn niet gekoppeld aan de eis dat er geen andere persoon is die aan de voorwaarden voor fiscaal partnerschap voldoet. Voor de eis met betrekking tot de ene fiscale partner geldt dus alleen de algemene termijn van zes maanden (bij overlijden). Daardoor kon een langdurig inwonende broer van de erflaatster de partnervrijstelling benutten.

Kwijtschelding is niet zomaar een opschortende voorwaarde
Het komt in de praktijk voor dat een dga schenkingen doet via zijn eigen holding aan de bv’s van zijn kinderen. Hij kan bijvoorbeeld zijn holding onzakelijke leningen doen verstrekken aan die bv’s. De vraag is dan echter in welk jaar de schenking plaatsvindt. Dat kan het jaar zijn waarin de lening is verstrekt. Maar de Belastingdienst kan ook het standpunt innemen dat de schenking onder opschortende voorwaarde is gedaan. In dat geval vindt de schenking pas plaats als is voldaan aan die opschortende voorwaarde. Dan kan bijvoorbeeld het moment zijn waarop de holding de bv haar schuld kwijtscheldt. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vindt echter dat een kwijtschelding alleen kan kwalificeren als het vervullen van een opschortende voorwaarde als die kwijtschelding (impliciet) is overeengekomen bij het verstrekken van de lening.

Tip!
De bepaling dat een schenking onder opschortende voorwaarde tot stand komt bij het vervullen van de voorwaarde, is ingevoerd op 1 januari 2010. Deze regel geldt dus niet voor schenkingen die vóór die datum hebben plaatsgevonden.

Loonheffingen en sociale verzekeringen

Door wissel van baan kan 30%-regeling gelden
De mogelijkheid om 30% van het loon aan te merken als een onbelaste vergoeding voor extraterritoriale kosten geldt alleen voor ingekomen en uitkomende werknemers. Ingekomen werknemers moeten zijn aangeworven in het buitenland. Voor het antwoord op de vraag of een werknemer uit een ander land is aangeworven, is beslissend of de werkgever met de werknemer een arbeidsovereenkomst is aangegaan op een moment waarop de werknemer zijn woonplaats buiten Nederland had. Op dat moment mag de werknemer in beginsel niet al in Nederland werkzaam zijn. Bij een wisseling van inhoudingplichtige is het echter mogelijk om te verzoeken om de 30%-regeling gedurende de resterende looptijd toe te passen. De periode tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de totstandkoming van de overeenkomst met de nieuwe inhoudingsplichtige mag niet langer zijn dan drie maanden. Is bij de oude inhoudingsplichtige de 30%-regeling niet toegepast? Maar is bij de oude en nieuwe inhoudingsplichtige voldaan aan de voorwaarden? Ook dan kan sprake zijn van een wisseling van inhoudingsplichtige.

Tip!
Dat de dienstbetrekking bij de eerste werkgever nog niet is beëindigd op het moment van tekenen van de arbeidsovereenkomst bij de nieuwe werkgever, doet daar volgens Rechtbank Noord-Holland niet aan af.

Beperkte korting op NOW-subsidie bij later ontslag
Wil een werkgever die een tegemoetkoming op grond van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-1) heeft aangevraagd een werknemer ontslaan vanwege bedrijfseconomische redenen? Dan riskeert hij een flinke korting op de NOW-subsidie. Deze korting blijft achterwege als de werkgever zijn ontslagaanvraag tijdig intrekt. Stel dat de werkgever een beetje te laat zijn ontslagaanvraag intrekt en de werknemer nog enige tijd in dienst houdt. Naderhand ontslaat de werkgever alsnog die werknemer, maar nu omdat de arbeidsverhoudingen zijn verstoord. Volgens Rechtbank Noord-Nederland is in die situatie sprake van een bijzondere omstandigheid, waardoor het UWV de NOW-subsidie niet fors mag korten.

Auto

Kilometerstand van 510 verlaagt niet per se BPM
Bij de invoer van gebruikte auto’s mag men voor de heffing van de BPM een afschrijving toepassen. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden definieert een gebruikte auto als een auto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg. Deze auto moet bovendien ook daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik zijn geweest. Als een auto na zijn vervaardiging niet of nauwelijks op de weg is gebruikt, is sprake van een nieuwe auto voor de BPM. Daarbij moet men kijken naar de staat van de auto op het moment waarop het belastbaar feit plaatsvindt. Stelt de invoerder niets over het gebruik van de auto? Dan maakt hij niet aannemelijk dat de auto daadwerkelijk in het buitenland op de weg is gebruikt. De kilometerstand van bijvoorbeeld 510 is op zichzelf onvoldoende, omdat dit niet zo hoog is.

Let op!
Het hof wijst er ook op dat het Unierecht het maken van onderscheid tussen nieuwe en gebruikte auto’s toestaat. Of een auto al dan niet exclusief of kostbaar is, is niet van belang.

Toekomstvoorzieningen

Correctie goedkeuring voor overbruggingspensioen
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit over overbruggings- en prepensioenen, nabestaandenoverbruggingspensioenen en overbruggingslijfrenten geactualiseerd. Op 13 december 2019 was dit besluit al eerder geactualiseerd. Maar daarbij is per abuis de opgenomen goedkeuring ten aanzien van de uitkeringsperiode van de overbruggingslijfrente beperkt tot uiterlijk de AOW-leeftijd. In het geactualiseerde besluit is nu opgenomen dat een verlenging van de uitkeringsperiode mogelijk is tot het latere moment waarop een uitkering op grond van een pensioenregeling ingaat. Verder is een in de praktijk bestaande onduidelijkheid over het uiterste moment waarop de uitkeringen uit een regeling voor overbruggings- of prepensioen in kunnen gaan verduidelijkt. Het uiterste moment waarop de uitkeringen uit een regeling voor overbruggings- of prepensioen in kunnen gaan is het bereiken van de AOW-leeftijd.

Toelating buitenlandse aanbieders van lijfrenterekeningen
De staatssecretaris van Financiën heeft de groep toegelaten buitenlandse aanbieders van pensioenen en lijfrenten geactualiseerd. Voor het eerst zijn er ook buitenlandse aanbieders van lijfrenterekeningen en lijfrentebeleggingsrechten aangewezen. Toegelaten buitenlandse aanbieders zijn buitenlandse ondernemingen of instellingen die bevoegd als bank, beleggingsonderneming of beheerder van een beleggingsinstelling of instelling voor collectieve belegging in effecten optreedt. Ook laat de staatssecretaris nu onder voorwaarden buitenlandse pensioenfondsen of (levens)verzekeringsbedrijven toe als aanbieders van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De lijfrenterekening, het lijfrentebeleggingsrecht of de arbeidsongeschiktheidsverzekering moet voldoen aan de al geldende wettelijke kaders.

Besluit voor rechtsherstel box 3
Op 30 juni 2022 is het Beleidsbesluit rechtsherstel box 3 gepubliceerd. In dit besluit is opgenomen hoe de Belastingdienst rechtsherstel gaat bieden aan belastingplichtigen die tijdig in bezwaar zijn gegaan tegen de heffing van box 3 over de jaren 2017 tot en met 2020. Daarbij zal de fiscus een vergelijking maken tussen de betaalde box 3-heffing volgens de wettelijke methode en volgens de forfaitaire spaarvariant. Bij de forfaitaire spaarvariant past men forfaitaire rendementen toe die horen bij drie vermogenscategorieën: banktegoeden, schulden en overigen. De verdeling over deze vermogenscategorieën is niet forfaitair, maar volgt de werkelijkheid.

Tip!
De berekening van het box 3-inkomen volgens het besluit rechtsherstel werkt in principe ook door naar de berekening van een tegemoetkoming op grond van het besluit voorkoming dubbele belasting. Dat is geregeld in het Besluit rechtsherstel box 3, voorkoming dubbele belasting.

Eigen woning

Geen woning in aanbouw als oude gebouw nog niet is gesloopt
Wie een nieuwe woning laat bouwen, kan deze woning aanmerken als eigen woning als de nieuwe woning in hetzelfde kalenderjaar of in de daaropvolgende drie jaren als eigen woning gaat dienen. In dat geval is de hypotheekrente aftrekbaar. Zijn met betrekking tot een bouwkavel concrete stappen gezet voor het in gang zetten van bouwkundige werkzaamheden voor de realisatie van een woning? Dan is eveneens sprake van een woning in aanbouw. Staan op een perceel onbewoonbare gebouwen, waardoor men pas kan beginnen met nieuwbouw als deze gebouwen zijn gesloopt? Dan zijn volgens Gerechtshof Den Haag onvoldoende concrete stappen gezet als nog geen aannemingsovereenkomst is gesloten tot sloop van die oude gebouwen.

Let op!
Begint men echt met bouwkundige werkzaamheden? Dan worden de concrete stappen voor het in gang zetten van deze werkzaamheden geacht minstens zes maanden van tevoren te zijn gezet.

Administratieve verplichtingen

Restwaarderisico bij lessor verzwakt bodemrecht van fiscus
De ontvanger van de belastingen heeft in beginsel een zogeheten bodemrecht. Dat betekent dat de houder van een pandrecht op een zaak, die zich bevindt op de bodem van een belastingschuldige, deze zaak niet zomaar mag wegnemen. Hij zal eerst de ontvanger daarover moeten inlichten en daarna vier weken moeten wachten. Maar de ontvanger moet terughoudendheid betonen bij het uitoefenen van zijn bodemrecht als een derde de reële eigendom van een bodemrecht heeft. Deze situatie doet zich voor bij operational lease. Gerechtshof Den Haag oordeelt dat de omstandigheid dat het restwaarderisico van het leaseobject bij de lessor blijft erop wijst dat sprake is van operational lease. Dat de restwaarde en de fiscale kostprijs niet in de leaseovereenkomst is opgenomen, is daarbij niet van belang.

Let op!
Andere voorwaarden voor het tonen van terughoudendheid bij het uitoefenen van het bodemrecht zijn dat de lessor de juridische eigendom van het leaseobject heeft en dat hij zich gedraagt als de eigenaar van dat object.

Bezwaarschrift telt niet als melding betalingsonmacht

Een bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag loonheffingen belandt bij de inspecteur van de belastingen en niet de ontvanger. De bestuurder kan in zijn bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag wel melden dat hij verwacht dat het lichaam de belasting niet kan betalen, dat is nog geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht. Tenzij hij alsnog tijdig een melding betalingsonmacht doet toekomen aan de ontvanger, dreigt hij tegen de bestuurdersaansprakelijkheid aan te lopen.

Let op!
Als een bestuurder niet aannemelijk maakt dat hem niet valt te verwijten dat geen melding betalingsonmacht is gedaan, mag hij niet proberen te bewijzen dat de betalingsonmacht niet zijn schuld is.

Hoge schadevergoeding als fiscale procedure straf beïnvloedt
Soms kan een bepaalde handeling, bijvoorbeeld het gebruik van een valse koerslijst bij het indienen van de aangiftes BPM, leiden tot zowel een fiscale procedure als een strafzaak. De strafrechter kan bij het bepalen van de strafmaat kijken naar het bedrag waarvoor de verdachte de staat heeft benadeeld. Bij een benadelingsbedrag van minder dan € 70.000 legt de strafrechter in principe geen celstraf op. Maar bij een benadelingsbedrag van € 70.000 tot € 125.000 riskeert de verdachte vijf tot negen maanden gevangenisstraf. Bij een benadelingsbedrag tussen de € 125.000 en € 250.000 dreigt een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden. Rechtbank Noord-Nederland zag in deze extra spanning reden om de immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn te verhogen van € 2.000 naar € 3.000.